
Kees is iemand die is komen aanwaaien in de jaren tachtig. Werkte een tijd voor de Nederlands regering als ontwikkelingswerker. Verdiende goed en spaarde. Hij ging niet meer terug naar Nederland. “Het is me allemaal te klein en te bekrompen”. Mensen die niet meer teruggaan naar Nederland vinden Nederland altijd te bekrompen. De “calvinistische fatsoensrakkersmoraal” noemt Kees dat. En altijd dat wijzende vingertje. “Nederland heeft een veel te grote bek voor zijn maat”.
Van het geld dat hij spaarde heeft hij een terrein gekocht, alle spullen voor een werkplaats geïmporteerd en sindsdien heeft Kees een goedlopende garage. En omdat mensen in het algemeen een notoir wantrouwen hebben in garagemonteurs, gaat iedereen naar Kees. “Thuis wordt me altijd een oor aangenaaid, maar de Nicaraguanen naaien me een nog groter oor aan” denkt de gemiddelde buitenlander. Dan maar het iets minder grote oor van Kees. En zo is Kees groot geworden.
Kees is niet getrouwd, maar heeft wel twee vrouwen. “Ze blijven bij me voor het geld”, placht Kees te zeggen en dat is geen sneer maar een juiste inschatting van zaken. Om zijn mooie ogen zullen ze het niet doen. Ze schijnen met elkaar boodschappen te doen, ze schijnen zelfs vriendinnen van elkaar te zijn. Och, en als je het voor het geld doet en je weet van elkaar dat je uiteindelijk ieder een evenredig deel krijgt, waarom zou je dan jaloers zijn?
Kees is een fanatiek lid van de Nederlandse Vereniging in Nicaragua. Het liefst zou hij willen dat alle Nederlanders wekelijks bij elkaar zouden komen om te sjoelen, te klaverjassen, te borrelen. Hij zoekt de typisch Nederlandse sfeer. Hij zoekt dat bekrompene, dat kleine en dat calvinistische. Nee, Kees gaat niet meer terug naar Nederland, maar Nederlander zal hij altijd blijven.