
Iedere dag als ik naar kantoor ga, kom ik langs een druk kruispunt, waar ik altijd een paar minuten op het stoplicht moet wachten. Op zo’n kruispunt is het altijd een drukte van belang; kinderen die je ruiten wassen en daar geld voor vragen, vrouwen die in witte schortjes kauwgom, sigaretten, lucifers en snoepjes verkopen. Mannen die zakjes met nootjes en koekjes verkopen. En er staat ook altijd een jongen, hij moet een jaar of 25 zijn. Hij verkoopt kraslootjes. Hij heeft in zijn jeugd waarschijnlijk polio gehad, want hij is verlamd aan beide benen.
Op de één of andere manier lijkt het net alsof hij daar geen last van heeft. Hij hangt in zijn krukken en beweegt zich tussen de auto’s met grote handigheid. Hij kan echter niet langs alle auto’s lopen om zijn kraslootjes te verkopen in de korte tijd die er is tussen twee groene lichten. Hij verkoopt op afstand. Hij kijkt je van verre aan, totdat je hem gezien hebt en dan steekt hij zijn lootjes omhoog met een vragend gezicht “gokje wagen?”. Ik moet hem altijd teleurstellen, nooit heb ik wat bij hem gekocht, maar telkens weer dat hele vriendelijke gezicht en die lootjes in de lucht.
Een paar weken geleden tikte hij tegen de ruit en gebaarde dat ik het raam open moest draaien. Of ik hem een lift kan geven naar een ander kruispunt. Ik moest niet echt in de buurt zijn, maar omdat ik zijn lootjes in de lucht altijd afwees, vond ik dat ik nu wat moest doen. Ik deed de portier open en hij hees zich in de auto. Was een beetje wurmen met de krukken, maar het ging. Ajax heette hij en hij bedankte me hartelijk voor de “raid”, zoals ze een lift hier noemen. Ik begon een beetje te vragen, of hij al lang lootjes verkocht, of hij daarnaast nog wat anders doet. Al heel lang verkocht hij op die plek zijn kraslootjes en ja, hij studeerde daarnaast ook nog.
Ik zei hem dat het toch iets moois zou zijn als hij een keer iets groots met zijn eigen lootjes zou winnen. “Ik heb een keer de honderdduizend gewonnen, met één van mijn eigen lootjes”, zei hij. Ik begon te lachen en ik keek hem aan van “dat zal wel”. “Nee, het is echt waar”, verzekerde hij me. “Dan sta je natuurlijk voor je lol iedere dag in de hitte lootjes te verkopen”, riposteerde ik hem ad‑rem.
“Het is ongeveer twee jaar geleden gebeurd”, begon hij. We waren al aangekomen op de plaats waar hij moest zijn, maar ik had de auto stil gezet, want dit verhaal wilde ik niet missen. “Ik zag dat één van mijn lootjes al half versleten was en enkele getallen kwamen al te voorschijn. Die krijg je nooit verkocht en die nemen ze ook niet meer terug, dus ik besloot hem zelf maar te krassen. Toen ik twee keer de honderdduizend zag, zei me dat nog niets, maar toen ik de derde zag verschijnen begon het te tollen. Ik kon mijn ogen niet geloven, ik had echt de honderdduizend gewonnen. Ik ging naar Scratch‑a‑Number, het bedrijf die de lootjes verkoopt aan ons, maar ze geloofden me eerst niet. Ik zou iemand bestolen hebben of ik zou het vervalst hebben. Dat was niet waar en na heel lang soebatten kreeg ik een cheque van honderdduizend Cordoba in mijn hand geduwd”.
Ajax moest even gaan verzitten, want hij zakte steeds meer van de gladde bank af. Ik keek hem aan van naai me geen oor aan. Maar och, al was het gelogen, het verhaal wilde ik wel even afhoren. “Je begrijpt dat ik opeens heel veel familie en vrienden had”, vervolgde hij, “ze wilden allemaal geld van me hebben. Ik besloot om het geld maar meteen ergens in te steken, want voor je het weet heb je het aan iedereen vergeven en heb je zelf niets. Ik kocht me een klein restaurantje aan het strand bij Pochomil, druk plekje met veel badgasten ieder weekend. Samen met mijn zus zouden we het restaurant runnen. Zij zou koken, haar zoon achter de bar en ik achter de kassa. We zagen het helemaal zitten. We begonnen met volle moed aan het opknappen van het restaurant.
Vlak voordat we open zouden gaan, was ik met de zoon van mijn zus in Managua, de laatste inkopen doen: glazen, pannen, borden, bestek. Ik gaf het laatste geld wat ik had uit. We wachtten op de bus naar Pochomil, toen ik een menigte rond een TV in een winkel zag staan. Ik liep er naar toe en ik hoorde en zag het nieuws van de “maremoto”, een enorme vloedgolf veroorzaakt door een onderzeese aardbeving. Ik zag op de TV de resten van wat ons restaurantje was. In Pochomil was de ravage groot en ook de paniek.
Van ons restaurant was alleen nog brandhout over, mijn zus hebben ze de volgende dag onder de puinhopen vandaan gehaald. Ze heeft het niet overleefd. Ik heb nu niets meer. De pannen en de borden en het bestek heb ik weer verkocht, had ik nodig voor de begrafenis van mijn zus. En nu, ik sta weer op de kruispunten en ik verkoop weer lootjes”.
Geef een reactie